Het onderwijs blijft op het gebied van lonen achter ten opzichte van gelijken uit andere sectoren. Schoolleiders in het basis- en voortgezet onderwijs hebben het grootste negatieve loonverschil ten opzichte van managers uit andere sectoren. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport ‘Loonverschillen tussen werknemers in het onderwijs en vergelijkbare werknemers in andere sectoren in 2019’ dat de onderwijsministers Slob en Van Engelshoven op 10 september naar de Tweede kamer hebben gestuurd.
Naast betrokkenheid van de AVS zijn ook de andere sociale partners in het onderwijs (PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH, VSNU, AOb en FVOv) betrokken bij het onderzoek. Alle betrokkenen van deze partijen zijn het er over eens dat het onderwijs concurrerende arbeidsvoorwaarden moet kunnen bieden om voldoende goede werknemers aan zich te binden. De personeelstekorten lopen nog steeds op. De beloning speelt hierbij een belangrijke rol. De discussie over de beloning heeft ook invloed op de cao-afspraken.
Om inzicht te krijgen in die concurrentiepositie, met name wat betreft de beloning, hebben de ministers opdracht gegeven voor dit onderzoek. Dit onderzoek is een vervolg op eerder onderzoek (uit 2017)naar de beloningsverschillen tussen onderwijssectoren en marktsectoren en voegt daar een methode om loonverschillen te analyseren aan toe. De onderzoekers hopen dat deze rapportage het gewenste inzicht biedt aan de betrokken partijen en hen ondersteunt bij het maken en faciliteren van afspraken in de toekomst over de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs.
Conclusies
In het loononderzoek komen een aantal opmerkelijke conclusies naar voren. De resultaten naar functiegroep laten voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs zien dat schoolleiders en managers het grootste negatieve loonverschil hebben ten opzichte van managers uit andere sectoren.
Voor vo-docenten is er een positief loonverschil. Ook ondersteunend personeel verdient minder dan vergelijkbare werknemers in de markt. Dat geldt bijvoorbeeld specifiek voor onderwijsassistenten.
Bij meerdere cao-onderhandelingen voor het primair onderwijs is dat door de AVS al herhaaldelijk aangekaart, maar heeft dat tot op heden niets extra’s opgeleverd.
Een ander opmerkelijk verschil is dat mannen in het onderwijs relatief vaak een lager uurloon hebben dan vergelijkbare werknemers in de marktsector. Vrouwelijke werknemers met een deeltijdbaan hebben meestal juist een hoger gemiddeld bruto uurloon dan de best vergelijkbare werknemers in de marktsector. Dit geldt voor vrijwel alle overheids- en onderwijssectoren, maar niet voor het primair onderwijs. Daar ligt het bruto uurloon voor vrijwel alle werknemers lager dan voor de best vergelijkbare werknemers in de marktsector.
Goede secundaire arbeidsvoorwaarden
Voor het onderzoek zijn tien cao’s in de (semi)publieke en marktsector met elkaar vergeleken. Positief is dat de onderwijscao’s op veel punten bovengemiddeld scoren. Het gaat om belangrijke aspecten als individuele opleidingsfaciliteiten en faciliteiten voor duurzame inzetbaarheid, waarbij in de onderwijscao’s vaker dan in de andere onderzochte cao’s – boven op de vergoeding van tijd en geld voor door de werkgever opgedragen scholing – een normatief aantal uren en in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs bedragen per jaar zijn opgenomen voor individuele werknemers. Ook betaald zorgverlof en betaald ouderschapsverlof zijn bovengemiddeld goed.
Minder aantrekkelijk zijn de onderwijscao’s waar het gaat om de compensatie van overwerk en van werken op onregelmatige tijden, waarbij er meestal geen mogelijkheden zijn voor leraren en leidinggevenden.
Het loononderzoek heeft betrekking op het kalenderjaar 2019. Het vorig onderzoeksrapport dateert uit 2017. In de periode die ligt tussen deze rapporten zijn de salarissen van de leerkrachten aanmerkelijk toegenomen door de extra beschikbaarstelling van de gelden (270 miljoen euro) voor de leerkrachten. Voor de schoolleiders en onderwijsondersteunend personeel zat er destijds niets extra’s in het vat. De AVS blijft zich er volop voor inzetten om ook de andere sociale partners te overtuigen om dit zo snel mogelijk recht te zetten en ook schoolleiders extra te belonen.
Tot slot: de feitelijke arbeidsomstandigheden zoals werkdruk, die de aantrekkelijkheid van een sector ook bepalen, zijn in dit onderzoek niet vergeleken. De aanbiedingsbrief, het onderzoeksrapport ‘Loonverschillen tussen werknemers in het onderwijs en vergelijkbare werknemers in andere sectoren in 2019’ en het addendum zijn hieronder te downloaden.
Bron: AVS